Over Peregrinus' levenseinde
Lucianus wenst Kronios het beste.
De sukkel Peregrinus, of zoals hij zichzelf graag noemde, Proteus, deed precies dat wat de Proteus uit Homerus deed: [In Homerus (iv 454-459) verandert de zeegod Proteus zich in talloze vormen, zoals dieren, water of een boom, om uit de handen van Menelaos te blijven, maar tevergeefs] terwille van zijn zijn reputatie veranderde hij in van alles en nam talloze vormen aan en uiteindelijk veranderde hij in vuur. Zo'n groot verlangen had hij naar roem. En nu werd die beste man verkoold op de manier van Empedocles [het verhaal gaat dat Empedocles in de krater van de Etna esprongen zou zijn, wat niemand gezien had maar werd aangenomen omdat de Etna enige tijd later de sandaal van Empedocles weer uitstootte] , in zoverre dat díe probeerde aan de aandacht te ontkomen door zich in een krater te gooien, terwijl onze brave borst er wel voor zorgde dat het het drukst bezochte festival van Griekenland was waar hij een heel grote brandstapel opwierp om daar onder het oog van heel veel toeschouwers op te springen. Hij had het ook nog geruime tijd daarvóór in heel Griekenland aangekondigd.
Ik denk dat ik je nu hard hoor lachen om de stompzinnigheid van die oude kerel. Meer nog, ik hoor je terecht zoiets roepen als "Wat een onnozelheid, wat een eerzucht, wat ..." en dat soort dingen die wij gewend zijn over zoiets te zeggen. Jíj doet dat op afstand en zonder enig risico, maar ik zei hetzelfde direkt naast het vuur en nog eerder in die hele menigte van toehoorders, waar sommigen dat zwaar opnamen omdat ze de waanzin van die oude man bewonderden. Aan de andere kant waren er ook die er om moesten lachen. Maar het scheelde weinig of ik was me door die Cynici uit elkaar gescheurd zoals Aktaios door de honden of zijn neef Pentheus door de Maenaden.
De hele enscenering van het gebeuren was als volgt. Je weet wat een toneelspeler hij was en hoezeer hij toneel speelde zijn hele leven, beter dan Sofokles of Aeschylos.
Toen ik enige tijd daarvóór in Elis aangekomen was en naar de sportschool ging hoorde ik toevallig op de hoek van de straat een of andere Cynicus met luide en ruwe stem die gebruikelijke dingen over Goede Werken scheeuwen en iedereen zonder uitzondering uitschelden. En toen beëindigde hij zijn geschreeuw met een betoog over Proteus en zo goed als ik kan zal ik proberen me voor jou voor de geest te halen wat hij daarover zei. Je zult het natuurlijk herkennen want je stond ook dikwijls bij zulk geschreeuw.
“Durft iemand te beweren” zei hij “dat Proteus op roem uit was? O Aarde, en Zon, en Rivieren, en Zee, en Heracles van onze Vaderen, Proteus die in Syrië gevangen gehouden werd? Die zijn bezit van 5000 talenten gaf aan zijn zijn vaderland? Die uit de stad van de Romeinen verbannen werd? Die beroemder was dan de Zon en die het kon opnemen tegen de Olympische Zeus? Maar wie brengen naar voren dat dat eerzucht is, dat hij zichzelf wil onderscheiden door door-middel-van het vuur uit het leven te stappen? Want deed Heracles het niet zo? En Asklepios niet en Dionysos met een bliksemschicht? En was het einde van Empedocles niet zo, in een krater? Toen Theagones dat zei – want zo heette die scheeuw-lelijk – vroeg ik iemand van de omstanders “Wat wil hij met dat vuur? Wat hebben Heracles en Empedocles te maken met die Proteus?”. En hij zei “Over niet al te lange tijd zal Proteus zichzef verbranden bij het Olympisch festival,” “Hoezo, en waarom?” vroeg ik. En toen hij dat wilde uitleggen, scheeuwde de Cynicus zodat het onmogelijk was de ander te horen. Ik hoorde toen dus de rest van hetgeen waarmee hij ons overstelpte en omstandig verbazingwekkende superlatieven over Proteus uit de doeken deed. Want hij dacht hem niet te kunnen vergelijken met de Sinopiër [=Diogenes] of met zijn leermeester Antisthenes en zelfs niet met Socrates maar hij riep Zeus op om de vergelijking aan te gaan. En hij meende dat beiden (Proteus en Zeus) in die vergelijking gelijke kansen hadden. En zo beëindigde hij zijn speech:
“Want dát zijn de twee nobelste schepsels die we in ons leven te zien krjgen: Zeus de Olympiër en Proteus. Beeldhouwers en ambachtsman, Pheidias, was schepper van de één, de Natuur die van de ander. Maar nu zal dat beeld van de één van de mensen naar de goden gaan, vervoerd door het vuur, ons verweesd (als wees) achterlatend.” Zwaar zwetend bracht hij dat uitgebreid naar voren terwijl hij erbij stond te huilen, – erg om te lachen – en hij plukte aan zijn haar, er wel op lettend dat hij er niet al te hard aan trok. En tenslotte ging hij zwaar snikkend weg tussen een paar andere Cynici die hem probeerden te kalmeren.
Direkt na hem kwam een ander naar voren, niet wachtend dat de menigte zich zou verspreiden, maar goot een plengoffer over de eerder in brand gezette slachtoffers. [zoiets als: hij probeerde de opgestookte menigte tot rede te brengen.] Eerst lachte die lange tijd en het was duidelijk dat hij dat vanuit de bodem van zijn hart deed. Daarna begon hij ongeveer zo: “Nadat die vervloekte Theagenes aan het eind van zijn smerige woorden de tranen van Herakles vergoot, zal ik daarentegen een begin maken met het gelach van Democritus.” En weer lachte hij lange tijd zodat ook de meesten van ons naar hetzelfde meegetrokken werden. Daarna, zich hernemend, zei hij:
“Want wat anders moet je doen, mensen, als je dergelijke belachelijke redevoerigen hoort, wanneer je oude mannen ziet die voor een beetje verachtelijke roem één nachtje in ons midden gaan koppetje duikelen? Jullie zouden kunnen weten hoe het is als dat heiligenbeeld [=Proteus] zal branden, luistert naar mij die vanaf het begin oplette wat hij verkondigd heeft en zijn carriere in de gaten heeft gehouden. Ik heb een paar dingen gehoord van zijn medeburgers en mensen die hem noodzakelijkerwijs goed moesten kennen.
Want toen hij tot man begon op te groeien, deze creatie en meesterstuk van de natuur, deze richtlijn voor Polykleitos, kreeg hij een goed pak slaag toen hij in Armenië gesnapt werd in het bed bij een getrouwde vrouw en tenslotte ontsnapte hij door van een dak te springen, zijn gat gevuld met radijs. Later misbruikt hij een mooi jongetje en moest dat afkopen met 3000 [drachmen] bij de ouders van het kind, die dagloners waren, om niet voorgeleid te worden bij de gouverneur van Azië.
Deze en dergelijke zaken denk ik te moeten laten voor wat ze zijn, want de klei was nog ongevormd en het beeld /kunststuk was voor ons nog niet helemaal af. Maar wat hij met zijn vader deed is de moeite waard om te horen. Voorwaar dat moeten jullie allemaal weten en jullie moeten gehoord hebben hoe hij die oude man wurgde, omdat hij hem niet wilde onderhouden toen die oude man nog pas boven de 60 jaar was.
Toen ook leerde hij die wonderlijke kennis van de Christenen, toen hij omging met hun priesters en schrifgeleerden in Palestina. Want wat gebeurde er? In de kortste tijd maakte hij ze tot [zijn] kinderen en was hij hun profeet, hun leider, hun herder en de baas in hun synagoge, en alles in zijn eentje. En hij gaf uitleg en verhelderde sommige van hun boeken en hij schreef er ook veel en zo respecteerden ze hem als god en maakten gebruik van hem als wetgever en registreerden hem als voorganger, náást degene dus die ze nog vereren, de man die in Palestina gekruizigd werd, die die nieuwe cultus in de wereld invoerde.
Toen werd hij na enige tijd gepakt en vloog hij in het cachot, wat nu juist niet weinig bijdroeg aan zijn reputatie voor de rest van zijn carriere en aan de opschepperij en de eerzucht die hij zo om zich heen strooide. Toen hij dus was vastgezet, maakten de Christenen daar een hele gebeurtenis van en deden van alles [bewogen hemel en aarde] om te proberen hem los te kijgen. Toen dat onmogelijk bleek gaven ze de zaak iedere andere mogelijke vorm van aandacht, niet terloops maar met veel inspanning. En van de vroege ochtend waren ze meteen te zien bij de gevangenis en hingen er oude wijfjes, sommige weduwen en weeskinderen rond. En degenen die het bij hun voor het zeggen hadden sliepen binnen bij hem, nadat ze de bewakers hadden omgekocht. Daarna lieten ze rijke maaltijden komen en reciteerden ze hun heilige woorden, en die voortreffelijke Peregrinus, want zo werd hij nog genoemd, werd door hen de nieuwe Sokrates genoemd.
En werkelijk zelfs uit de steden in Azië was het dat sommige van die Christenen kwamen, uitgezonden op hun gezamenlijke kosten, om de man bij te staan, te ondersteunen en hem een hart onder de riem te steken. Ze tonen een bijna onmogelijke snelheid wanneer er zo'n publieke actie plaats vindt, want in korte tijd verkwisten ze heel hun hebben en houden. En zo kwam er toen veel geld van hun voor Peregrinus, gemotiveerd door zijn gevangenschap. En hij kreeg daar een flink inkomen van. Want die sukkels zijn ervan overtuigd dat ze -alles bij elkaar- onstervelijk zullen zijn en tot in de eeuwigheid zullen leven, waardoor ze ook minachting hebben voor de dood en de meesten vrijwillig [hun bezittingen] weggeven. Hun eerste wetgever overtuigde hen dat ze allen broeders van elkaar zouden zijn wanneer ze eenmaal bekeerd waren en [enerzijds] de Griekse goden verworpen hadden en [anderzijds] die gekruizigde sophist zelf zouden aanbidden en volgens zijn wetten zouden leven. Daarom verachten ze dus alles, om het even wat, en beschouwen alle bezit gemeenschappelijk. Zonder enig betrouwbaar argument nemen ze dat aan. Wanneer er nu een of andere oplichter bij hen komt, een handig iemand die in staat is van de gelegenheid gebruik te maken, kan die onmiddelijk in korte tijd heel rijk worden en die simpele zielen uitlachen.
Maar goed, Peregrinus werd vrijgelaten door de toenmalige gouverneur van Syrie, een man die van filosofie hield. Omdat die begreep dat hij met een gek van doen had die wel zou willen sterven omdat hij daardoor beroemd zou worden, heeft hij hem heengezonden zonder bij hem de terechte tuchtiging [gezeling] toe te passen.
Maar wanneer hij [Proteus] naar huis teruggaat, merkt hij dat de zaak over de moord op zijn vader nog lang niet vergeten is en dat veel mensen dreigen een beschuldiging tegen hem naar voren te brengen. De meeste van zijn bezittingen waren geplunderd tijdens zijn afwezigheid en alleen de akkers waren overgebleven, voor een waarde van zo'n 15 talenten. Want zijn hele bezit was ongeeveer 30 talenten waard, wat z'n ouwe hem had achtergelaten, en niet 5000 wat die belachelijke Theagenes beweerde, want zoveel was de hele stad van de Pariërs niet [waard], zelfds niet als het met zijn vijf buren -met elkaar- verkocht zou worden, met al z'n mensen, z'n vee en de overige bezittingen.
Maar de aanklacht en de beschuldiging waren nog warm en het leek niet lang te zullen duren voordat iemand zou opstaan tegen hem; en vooral de bevolking zelf was erg boos en rouwde om die fatsoenlijke oude man, zoals de mensen die zijn vader gekend hadden hem noemden, die zo schandelijk om het leven gebracht was. Maar zie wat of die gewiekste Proteus onder al die omstandigheden bedacht, en hoe hij aan het gevaar ontkwam. Hij ging namelijk naar de volksvergadering van de Pariërs —hij droeg daar lang haar, had een vieze versleten mantel aan en een leren beurs aan zijn riem, en een stok in zijn hand en hij had zich helemaal theatraal uitgedost— op die wijze zich dus vertonend zei hij hen dat hij, ten gunste van de hele gemeenschap, afstand deed van zijn bezit, dat zijn gezegende vader hem had nagelaten. Toen de mensen dat hoorden —armoedige mensen staan met open mond bij zo'n ruime gebaar— riepen ze meteen dat hij een filosoof was, dat hij veel van zijn vaderland hield, dat hij een waardig opvolger was van Diogenes en Krates. Zijn tegenstanders was de mond gesnoerd en wanneer iemand hem wilde aangrijpen door de moord te noemen, werd hij meteen met stenen bekogeld.
Hij was toen dus voor de tweede maal weg uit zijn land, om rond te zwerven, maar hij had ruim reisgeld van de Christenen door wie hij -in alle weelde- begeleid werd. En enige tijd voorzag hij zo in zijn levensonderhoud. Daarna, toen hij ook op een of ander manier hún regels overschreed —want het werd gezien, naar ik meen, dat hij dingen at die voor hen verboden zijn— accepteerden ze hem niet langer. Bij hen weggaand meende hij te moeten terugkomen op zijn vroeger besluit en zijn eigendommen te moeten terugvragen van zijn stad, en zo diende hij een verzoekschrift in om die dingen weer terug te krijgen op bevel van de koning. Hij kreeg toen niets voor elkaar omdat de stad een afvaardiging stuurde die daar tegenin ging en hij kreeg het bevel te blijven bij de beslissing die hij eenmaal —zonder dat iemand hem ertoe gedwongen had— genomen had.
Daarop ging hij voor de derde maal naar het buitenland, naar Egypte om Agathoboulos te bezoeken om een wonderbaarlijke ascese te beoefenen. Hij schoor zich het hoofd half kaal, smeerde zijn gezicht met klei in en, temidden van een massa omstanders masturberend toonde hij dat wat ze `onverschilligheid' noemen. Daarna met een rietje op elkaars gat slaand en geslagen wordend deden ze nog vele andere vreemde wilde yoga-trucks.
Op deze manier voorbereid voer hij daarvandaan naar Italië en direkt na het ontschepen begon hij iedereen uit te schelden, vooral de koning, waarvan hij wist dat hij [Antoninus Pius] de mildste en beschaafdste was, zodat hij dat zonder risico kon doen. Want, naar het schijnt, trok die zich weinig aan van lasterlijke taal en vond het de moeite niet waard iemand, die zich achter de filosofie verschool, voor zijn woorden te straffen, ook omdat die voornamelijk van schofferen zijn beroep gemaakt had. Voor hem [Peregrinus] evenwel werd toch zijn bekendheid groter, in ieder geval bij de simpele zielen, en hij werd bewonderd om zijn waanzin, totdat degeen aan wie de stad was toevertrouwd, een wijs man, hem heeft weggestuurd omdat hij mateloos het bestuur bespotte. Het motief was: dat de stad zo'n filosoof niet nodig had. Maar goed, ook dat bracht hem naamsbekendheid en zijn naam lag op ieders lippen als de filosoof die door zijn vrijmoedigheid en zijn overmatige vrijheid verbannen was; en met die gedachte ging hij naar Musonius en Dion en Epiktetus en ieder ander die dergelijke omstandigheden was.
Zo kwam hij weer naar Griekenland, waar hij het ene moment de Eliërs uitschold en dan weer de Grieken probeerde over te halen de wapens tegen de Romeinen op te nemen, en dan weer sprak hij overal kwaad over een man met een uitstekende opvoeding en reputatie omdat hij in veel opzichten goed was geweest voor Griekenland en vooral omdat hij water naar Olympia had gebracht en zo een eind had gemaakt aan de dorst waardoor de bezoekers [van het Olypisch festival] plachten te sterven. Hij sprak kwaad omdat de Grieken op zo'n manier verwijfd werden; de kijkers van de Olympiade hadden die dorst te verdragen en, bij Zeus, velen van hen hadden te sterven door ernstige ziektes die in die dagen door de droogte van de plek bijna altijd de kop opstaken. En dat zei hij terwijl hij datzelfde water aan het drinken was.
[ The man was the famous Herodes Atticus. For the aqueduct built by him at Olympia see Frazer’s Pausanias, Vol. IV, pp. 72 ff. Philostratus (Vit. Soph. II, 1, 33) records that Herodes was often berated by Proteus, to whom on one occasion he hinted that it might at least be done in Greek.